De beuk is inheems in de bossen van Europa. Als de mens niet zou hebben ingegrepen in de natuur zou de beuk waarschijnlijk de meest algemene boom zijn in midden Europa. De stam is recht en loopt ver door in de kroon en de schors is relatief glad en grijsgroen. De dunne schors is gevoelig voor fel zonlicht en daarom heeft de beuk vaak een rijk bebladerde hoge kroon. De bladen zijn eirond, aan de bovenkant groen en aan de onderkant glanzend lichtgroen met opvallende nerven. Deze beuk heeft om de 5 – 8 jaar zogenaamde mastjaren, dat zijn jaren met heel veel vruchten. Verse beukennootjes zijn niet voor consumptie geschikt vanwege het giftige blauwzuur dat ze bevatten. Opvallend is de kale, niet begroeide bodem onder de beukenbossen. Dat is het gevolg van de zware schaduw, de slecht verterende bladen en het horizontale, veel vertakte wortelstelsel dat weinig concurrentie toestaat. Mogelijk wordt er in de bladeren ook een stofje aangemaakt dat met regen op de bodem belandt en giftig is voor de potentiële ondergroei.
Door regelmatige bezaaiing met beukennootjes vanaf de begintijd van de dennen zijn nu op verschillende plekken in de Dennen overal groepjes en groepen beuken aanwezig met hun typerende kale ondergrond met in het voorjaar vaak heel veel piepkleine jonge beukjes.