Over de Texelse Dennen

Deze website, www.texelsedennen.nl is een initiatief van IVN afdeling Texel en kan uiteindelijk gezien worden als een fraaie fotogalerij met toelichting op alle 95 soorten bomen en struiken die van 2009 tot 2019 door Rinus Zwijnenburg waargenomen zijn in het bosgebied op de binnenduinen van Texel, in het zuiden begrensd door de Jan Ayeslag (naar paal 12) en in het noorden door de weg naar paal 21, net boven De Koog (Fig.1). Dit bosgebied is grofweg in 5 verschillende fasen vanaf het zuiden naar het noorden aangelegd in de periode vanaf eind 1897 tot 1940 (Fig.1). Als we ons realiseren dat bij de allereerste aanplant ten westen langs de Okusweg (nu de zuidelijke Rozendijk tussen de Jan Ayeslag tot Priesveld, Fig.1) en bij de Fonteinsnol vnl. twee ondersoorten van de zwarte den (Pinus nigra) werden aangeplant, de Corsicaanse den (Pinus nigra v. maritima, Fig.2) en de Oostenrijkse den (Pinus nigra v. nigra, Fig.3), dan kunnen we wel zeggen dat de biodiversiteit in de Texelse dennen in zo’n ruim 120 jaar behoorlijk is toegenomen.

Van alle 95 soorten bomen en struiken in de Texelse dennen zijn foto’s gemaakt door Rinus Zwijnenburg die van 1991 tot 2001 eigenaar was van een boomkwekerij aan de Rozendijk. Per boom en struik zijn minimaal de gehele boom of struik, de stam, het blad, de bloem en de vrucht gefotografeerd. Het is de bedoeling dat bij de foto’s van iedere boom en struik een toelichting wordt gegeven over de herkomst, de functie, de groeiwijze, enz. Deze “praatjes bij de plaatjes” zullen in de loop van de tijd aan de website worden toegevoegd, m.a.w. deze website is een levend document waar continu tekst en fotomateriaal aan kan en zal worden toegevoegd, waarbij ook de bezoekers van de website worden uitgenodigd commentaar en aanvullingen te geven.

Het ontstaan van de Texelse dennen

Hoe is het bosgebied ontstaan? Voor de aanleg van de Texelse dennen eind 19e eeuw was Texel voor het overgrote gedeelte boomloos. Natuurlijke begroeiing met struiken en bomen in de hoger gelegen duinen, de duinvalleien en de heidegebieden kreeg weinig of geen kans vanwege menselijke activiteiten. Duindoorn, vlier en andere struiken en bomen werden gekapt voor brandstof. Ook heide werd o.a. als brandstof gebruikt. En verder werd het gebied overal begraasd door vee, met name schapen, zodat jonge bomen en struiken geen kans kregen. In de periode voor 1897 zijn er incidenteel wel al dan niet succesvolle pogingen gedaan kleinschalige bosaanleg te realiseren. Zo is er met succes aan het eind van de 18e eeuw 8 hectare eikenhakhoutbos aangeplant op de Westermient langs de huidige Californiëweg, de restanten daarvan zijn nu nog bekend als “de Nieuwe Aanleg” (Fig.1). Daarnaast waren er voor 1897 “bosjes” bij eendenkooien, bij boerderijen (o.a. kleine boomgaarden), bij het Doolhof en binnen de dorpen.

Op 5 januari 1888 werd de Nederlandse Heidemaatschappij (Heidemij) opgericht met als doel het ontginnen van “woeste” gronden om deze gronden rendabel te maken voor landbouw, veeteelt en/of houtproductie. In 1892 verscheen een rapport van deze Heidemij over onderzoek naar de bosbeplanting op de Nederlandse zeeduinen. Daarin werd o.a. geadviseerd om een grote duinstrook langs de Noordzee op Texel te bebossen om Texel beter te verdedigen tegen de Noordzee. In 1895 werd de Heidemij “voor rekening van de staat” belast met de ontginning en bebossing van de duin- en mientgronden en zo kon Nicolaas Min als opzichter bij de Heidemij beginnen met de aanleg van wegen en het graven van sloten voor ontwatering van de natte gebieden. In het jaar daarna, 1896, werd ook een kwekerij in de Vergeven Hoek gesticht ten oosten van de kruising van de Rozendijk en de Fonteinsweg, zeer nabij de plek waar de eerste beplantingen zouden gaan plaatsvinden (Fig.1), om te experimenteren met de levensvatbaarheid van met name naaldbomen om aangeplant te worden in droog dan wel nat duingebied arm aan voedingsstoffen. Maar ook het ontginnen van de lagere, vaak natte, gedeelten tot rendabel grasland was aan de orde. Veel van de open plekken in het bos, zoals de Negen Bunders, Schettersweid, Vierkante stuk, Lange stuk en oorspronkelijk ook de Oude Kooi en Botgras (Fig.1) getuigen nog van deze ontginning die gepaard ging met het afronden en verlagen van hoogtes, het aanleggen van sloten en zelfs bemesting. Het is duidelijk dat men in die tijd nog geen oog had voor natuur of natuurbehoud, “woeste grond” moest rendabel gemaakt worden. Op 21 juli 1899 werd Staatsbosbeheer opgericht en de ontginningswerkzaamheden werden overgenomen van de Heidemij. Nicolaas Min verhuisde mee en heeft tot 1912 als opzichter de bebossing geleid.

De eerste fase van bebossing in de periode van 1897 tot 1900 vond met name plaats aan de oostkant van de Rozendijk en begon zoals gezegd met de beplanting langs de Okusweg en delen van de Fonteinsnol met de Corsicaanse Den in de lager gelegen vochtige gebieden en de Oostenrijkse Den in de hoger gelegen droge gebieden. Deze ondersoorten van de Zwarte Den waren (en zijn) beter aangepast aan het voedingsarme duinzand en beter bestand tegen de zeewind met zout dan loofhout en andere dennen, zoals de Grove Den (Pinus sylvestris), de Zeeden (Pinus pinaster), de Bergden (Pinus mugo), de Pekden (Pinus rigida), de Struikden (Pinus banksiana) of andere dennen. Dat neemt niet weg dat in deze eerste fase naast de Corsicaan en de Oostenrijker toch ook de Bergden en de Grove Den werden ingeplant. Sommige van deze minder goed gedijende dennen zijn echter nog steeds aanwezig in de Texelse dennen, zie de inventarisatie hierna. Hier en daar werden kleine hoekjes langs de wegen beplant met Sitkaspar (Picea sitchensis) en Fijnspar (Picea abies). Maar deze sparren , met name de Fijnspar, bleken op de lange termijn toch minder geschikt en vormden een gestaag teruglopend bestand. In deze eerste fase werd toch ook wel wat loofhout aangeplant zoals blijkt uit de cijfers van 1900: 200.000 dennen en 30.000 loofhout verplant of verspeend.

Op plaatsen met weinig begroeiing werden de boompjes direct geplant. Op plekken met veel begroeiing zoals heide werden voor het planten stroken van ca. 1 m breed en 50 cm diep gemaakt om de bestaande begroeiing met hun wortels te verwijderen. In de buurt van het huidige Turfveld werd later gebruik gemaakt van doordrenkte turf dat samen met de jonge boompjes werd ingeplant om de jonge boompjes zo goed mogelijk tegen uitdrogen te behoeden. Loofhout in de vorm van berk en els werd in deze fase hooguit langs wegen en op erven ingeplant. In de tweede en latere fases is meer en meer loofhout aangeplant, met name de eik. In de laatste fase vanaf 1930 werd vaak alleen loofhout aangeplant dat o.a. diende als windsingels. Het ging daarbij met name om meidoorn (Crataegus), Zwarte Els (Alnus glutinosa) , populieren (Populus), Esdoorn (Acer) en Zomereik (Quercus robur) soms samen met de Sitkaspar (Picea sitchensis).

Tot 1928 was bosbouw de enige taak van Staatsbosbeheer. Vanaf 1928 werd de zorg voor Natuurmonumenten als tweede taak toegevoegd, de natuur begon een woordje mee te spreken. Dit gaf de impuls aan Staatsbosbeheer om het beleid te veranderen waarbij gestreefd werd en wordt om uiteindelijk te komen tot een natuurlijk, overwegend loofhout, bos dat qua leeftijd en biodiversiteit optimaal is, een bos dat zichzelf in stand houdt en waarbij de sloten en meanderende beken gevoed door kwelwater uit de duinen weer zorgen voor een gezonde waterstand.

Het is bijna ondoenlijk om 120 jaar Texelse dennen in detail te beschrijven en dat is ook niet de bedoeling van deze website. Per boom en struik zal wel zo veel mogelijk worden aangegeven wanneer, hoe en waarom die boom of struik in de Texelse Dennen terecht is gekomen. Dus een korte geschiedenis per boom- of struiksoort. Bij elkaar genomen geeft de website dan een goed beeld van de Texelse Dennen door de jaren heen aan de hand van de vele en mooie foto’s van Rinus Zwijnenburg, de korte tekstjes van Jan de Leeuw en met technische ondersteuning van Denise Willemstein.

Rangschikking van bomen en struiken

De rangschikking van de 95 bomen en struiken is onderverdeeld in 3 hoofdgroepen, de Naaldbomen, de Loofbomen en de Struiken. De Naaldbomen zijn gerangschikt in 3 groepen, de Dennen (met naalden in bundels van 2), de Sparren (met alleenstaande naalden) en Overige naaldbomen. De loofbomen en struiken zijn alfabetisch gerangschikt op hun Nederlandse familie- of geslachtsnaam (b.v. Esdoorn, Iep, Wilg) en zo nodig binnen de familie of het geslacht per boom weer op alfabet van Nederlandse naam.

Bronnen: Honderd jaar dennen, Langeveld & de Rooy bv, 7 mei 1997. Vogels op het Gouwe Boltje, Adiaan J. Dijksen, 1996. Een kleine geschiedenis van Texel, Lijntje Pronk, 2013. Geschiedenis Staatsbosbeheer op Texel versie 21-08-19, Bosbouw op Texel, 100 jaar Dennen. Interview met Erik van der Spek, SBB, 16 aug. 2019